Roadtrip USA, deel VII: Whatever happens in Vegas…

Op dag 8 (deel 7 dus) bracht ik geen milliseconde door voor het stuur van één of ander rijdend vehikel. Daarmee bedoel ik noch de auto, noch de propaangeleide bus die ons door Zion Canyon voerde. Dat klopt: in Zion National Park namen we voor de gelegenheid de bus, om de simpele reden dat dat de enige mogelijkheid was om dit mormonen-gedreven park binnen te komen. Aanrader volgens Rough guide, maar in werkelijkheid verkies je toch eerder een vervoermiddel dat airconditioning heeft in de gegeven omstandigheden. De bus tufte aan een slakkengangetje door de ongetwijfeld prachtige kloof die Zion is, maar de ruiten waren verduisterd en konden slechts een tiental centimeter ver open schuiven zodat er van sightseeing en fotografie weinig sprake kon zijn. Er zat niks anders op dan ter plekke te zitten zweten en wat meewarig naar elkaar glimlachen. Op de terminus stapten we samen met alle andere zwetende Amerikanen uit en waagden we ons aan een miniem wandelingetje in de omgeving van het klaterende riviertje, wat onze dorst nog wat verder aanwakkerde. Dorst. Dat was eigenlijk al een constante op de hele reis geweest, in tegenstelling tot honger. Die ochtend hadden we genoten van een stevig ontbijt in een typisch Amerikaanse “diner”. Je kent ze wel uit de films: met van die hoge zitbanken, waarbij je rug aan rug zit; een draaiende ventilator aan het plafond en een onaantrekkelijke uitbaatster die ter tijd en stond je kop koffie komt hervullen. Omelet met tomaat en Zwitserse kaas lag er op mijn bord. En een grote kan thee. Het was het beste ontbijt in lange tijd. En nogmaals: lang leve Utah!

De weg voerde ons dus door Zion National Park, door de mormonen zo genoemd omdat ze in ‘Zion’ geloven, net zoals de reaggae-beweging. Een aards-paradijs weet je wel. Vanaf het moment dat we het park binnenreden vond ik dat al een treffende omschrijving: het aards paradijs. Onze monden vielen open bij het zien van zoveel natuurpracht. Woeste rotspartijen in diverse warme kleuren omgaven ons en mijn rechterwijsvinger, die op de sluiterknop van mijn camera lag, ging over op automatische piloot. Dit had ik nog nooit gezien. In geen enkel gebergte in de hele wereld. Hier konden ze in Zwitserland enkel over dromen. We hoopten dat Zion Canyon, zoals gezegd enkel toegankelijk per bus, nog mooier zou zijn, maar in feite konden we ons moeilijk een landschap voorstellen dat nog mooier kon zijn dan wat we zonet gezien hadden. En inderdaad: Zion Canyon kon de beelden op ons netvlies niet meer overtreffen. Voldaan sprongen we opnieuw in onze auto om Utah achter ons te laten en koers te zetten naar het zanderige Nevada.

In Nevada mag alles: te snel rijden, gokken en drinken. Het was al te merken toen de snelweg een hoekje van Arizona afsneed en niemand nog enige aandacht leek te besteden aan de snelheidsbeperking. Een vlugge blik op de kaart leerde ons dat de higway waarop we ons bevonden eigenlijk enkel via een grote omweg toegankelijk was voor de Arizoniaanse politie en dat wisten de plaatselijke bestuurders duidelijk ook. In Nevada werd het nog erger: daar werden we voor het eerst ingehaald door een vrachtwagen. Ik herhaal: door een vrachtwagen. Aan de woestijn kwam zichtbaar geen einde tot we in de verte de casinotorens van Vegas zagen opdoemen. Evi ging in overdrive en had hier en daar wat kalmering nodig om op het juiste baanvak te blijven.

Het eerste contact met de hitte van de woestijnstad schroeide onze wenkbrauwen eraf. Happend naar adem repten we ons naar de verkoeling van onze – laat ons zeggen, redelijk aanzienbare – motelkamer. Veel tijd was er niet te verliezen want Vegas lag redelijk letterlijk om de hoek. Dat zegt wel niks over de effectieve afstand tussen ons motel en de Strip want de tocht door de heteluchtoven leek eindeloos aan te slepen. Dat “slepen” mag je trouwens aan de letterlijke kant interpreteren want Evi’s schoen was er in geslaagd welgeteld 10 meter vol te houden alvorens het ding – om het eenvoudig uit te drukken – in twee brak. Beste lezer, u wil niet, nooit, never ever… met een vrouw op stap zijn in een temperatuur van minstens 40 graden terwijl één van haar schoenen naar de verdoemenis is. De focus werd aldus prompt verschoven naar de dichtstbijzijnde schoenenwinkel. Ha! Vegas! Schoenenwinkels te over, zo hoor ik u denken. Maar neen, think again. Blijkbaar hadden alle schoenenwinkels de dag daarvoor hun biezen gepakt (vermoedelijk om ons een loer te draaien) waardoor de dodentocht 4 keer langer duurde dan strikt noodzakelijk. Uiteindelijk rolden we onszelf binnen in één schoenenzaak die zich niet op tijd uit de voeten had kunnen maken en kon Evi zich uiteindelijk nog voorzien van een vers paar voetbescherming.

Zonder dat we het doorhadden bevonden we ons toen al in de Venetian. De place to be voor alles wat fake-Italiaans is (maar wel gezellig. Ze hebben er zelfs een ‘lucht’. Ja, google dat maar eens.). Van daar ging het naar de Mirage voor de dolfijnenshow die toen al lang gesloten was; en naar Caesar’s Palace, wat in mijn optiek het grootste complex op de Strip moet zijn. De Bellagio was de volgende in de rij, en we waren – alweer – 5 minuten te laat om van het befaamde buffet te kunnen genieten. Next best thing was het Frans restaurant voor de gevel van Paris vanwaar we konden genieten van het fonteintjesspektakel op het kunstmatig meer van de Bellagio.

Vegas: tonnen pret, maar niks is echt. Beter uw verstand op nul zetten en gewoon laten meeslepen door de manie.

Om terug bij ons hotel te komen waren we allerminst van plan de hele weg opnieuw te wandelen. We waren al op zoek naar een taxi toen we voorbij een pijl kwamen waarop “monorail” stond. We wisten dat de monorail voorbij ons hotel kwam dus was de beslissing snel genomen. We kwamen op een lange roltrap terecht die uitkwam in de gokzalen van de Flamingo. Nieuwe  bordjes leidden ons helemaal tot achterin de zaal waarna we weer een trap afgingen. Die leidde naar een verlaten winkelcentrum en we begonnen eraan te twijfelen of de bordjes ons echt wel ergens heen voerden. 10 minuten later waren we helemaal aan het einde van de lange wandelgang van het winkelcentrum gekomen waarna een nieuw bordje ons rechts af deed slaan, en een eind verder nog eens rechtsaf. Daar bevonden zich de betaalautomaten voor de monorail. Toen we nog eens een kwartier later eindelijk over de rail richting bed aan het schuiven waren en naar buiten keken richting Strip, zagen we dat we om de monorail te bereiken een ondergronds parcours hadden afgelegd dat zich al bijna kon meten met de lange weg naar het hotel. Een metaalachtige stem verschaftte de gewoonlijk niet zo snuggere Amerikanen met wat nuttige uitleg over de monorail: “the word ‘monorail’ comes from the Greek word of ‘mono’, which means ‘one’, and ‘rail’ which means….well yeah, just ‘rail’”. Het zijn toch rekels he, die USA-ers…..

Roadtrip USA, part VI: Bryce Canyon, buitenaardse makelij

Sta mij toe dag 6 over te slaan daar ik toch de hele dag in bed lag terwijl mijn witte bloedcellekes slag leverden met één of ander boosaardig virus waarvan ik hoop dat het het Mexicaanse was (dan ben ik er al vanaf). En de hele dag stond Evi aan mijn zijde om van tijd tot tijd een compresje te leggen, een citroensapke te persen of bemoedigende woordjes te spreken. Fact of the matter is dat ik op zondagmorgen wakker werd zonder koorts en ik de oorlog voor gewonnen verklaarde. Dartel als een jong veulen ramasseerde ik mijn boeltje en togen we op weg naar de Bryce Canyon. Onderweg stopten we even om over de rand van Marble Canyon te gluren, naar het panorama over Horseshoe Bend, een beeld dat ik een paar weken eerder nog in een aardrijkskundeles gebruikt had. Het is op de wandelweg naar Horseshoe bend (door Rough Guide “small sandy hill” genoemd, en in werkelijkheid….. tja, gewoon een kleine zanderige heuvel), dat ik op mijn limieten gebotst ben. De enige manier voor mij om boven te komen was zwaar hijgend en zwetend, om nog maar van het slakkengangetje te zwijgen. Het was duidelijk dat ik het op mijn gemakske zou mogen doen, daar in de Bryce Canyon.

We staken de staatsgrens over en bevonden ons in Utah, die ik prompt tot mijn favoriete staat van de VS proclameerde. Weg zanderige heuvels, weg kale woestijn, weg eenzame rotsen. Het landschap werd groener, de rotsen werden roder, bossen tekenden zich af aan de horizon. De armoedige indianenhuisjes hadden plaatsgemaakt voor idyllische huisjes met veranda’s en bloemenperkjes. Er kwamen far west-dorpjes met sympathieke winkeltjes, mormoonse kerkjes en roadside diners. Het was alsof we zonet een vriendelijker deel van de VS binnengereden waren. Maar dat gold niet voor de dieren die het ongeluk hadden in de buurt van de highway geboren te zijn. We zagen meer roadkill dan in welke andere staat dan ook, en het waren geen hagedissen of eekhoorntjes oh neen. Het waren fullsized herten die opengereten aan de kant van de weg lagen. Ik speurde vanuit de auto de bossen af aan de kant van de weg, maar ik kon geen levende herten ontwaren tussen het geboomte.

In Bryce Canyon National Park hadden we geen enkele moeite ons motel, Ruby’s Inn, te vinden, omdat het leek alsof alles aldaar eigendom was van Ruby’s Inn: Ruby’s campground, Ruby’s General Store, Ruby’s Car Wash, etc. Het was te vroeg voor de check-in, dus reden we door naar een andere herberg waar ook een restaurant te vinden was. Rough Guide noemde het eten in Ruby’s Inn “consistently atrocious”, dus daar wilden we ons liever niet aan wagen.

Een “salmon burger” was er mijn deel. Mét frieten. En mayonaise!! Ik kapte direct de hele pot mayonaise over de frieten heen, en juist op dat moment kwam de serveuse vragen of alles naar wens was. Ik durfde haar niet rechtstreeks aan te kijken, maar ik kan me voorstellen dat ze raar opgekeken moet hebben bij deze vreemde West-Europese gewoonte.

Ik had een constante puf toen we ons uiteindelijk naar de rand van Bryce Canyon begaven, en ik voelde me als een ballon die elk moment kon opstijgen. Los van het opgeblazen gevoel, voelde ik me toch al veel beter dan die morgen dus een wandeling kon er wel af.
De eerste aanblik van Bryce was verbluffend. Het was alsof God, nadat hij de Grand Canyon, de haven van Rio en de Great Barrier Reef had geschapen, nog een enorme chunk energie over had waarmee hij al het voorgaande tesamen tot polderlandschap degradeerde. Bryce was waarschijnlijk het meest intense landschap dat ik ooit in mijn leven had gezien. Oranje-rode rotspieken schoten uit de wand, tientallen meter hoog, en bovenop deze pieken rustten soms grotere rotsblokken, hoodoo’s genaamd, en balancerend in een fragiel evenwicht tot de wind vond dat het welletjes was en er eentje de dieperik in stuurde. Een wandelpad vertrok van het uitzichtsplatform waar wij ons bevonden en slingerde zich tussen de rotspilaren de afgrond in. We gingen op pad, in het gezelschap van een horde Spanjaarden (of Mexicanen. Ze spraken in ieder geval Spaans en iedereen in een straal van 20 kilometer kon het horen), die er niet beter op gevonden hadden dan teenslippers aan te trekken voor de tocht. Ik heb niks tegen teenslippers, maar op een pad als hetgene waarover we toen gingen leek het toch wel ietwat….. bespottelijk. De Spanjaarden waren zelf van een heel andere mening en voelden zelfs de neiging om ons, met onze stevige bergschoenen, te tonen hoe zij dat pad eens in teenslippers zouden aanpakken. Het bracht mij tot enig ooggerol, maar ik voelde niet meteen de behoefte om met deze luidruchtige malloten in competitie te gaan. Ik wilde gewoon zo ver mogelijk bij hen uit de buurt blijven, was het niet achter hen, dan wel voor hen uit. Het werd het tweede, want de groep stopte om de haverklap voor weer maar eens een nieuw idioot groepsportret waarin iedereen om ter belachelijkst het woordje “cheese” probeerde uit te spreken. Over elke fotosessie werd er telkens op voorhand uitgebreid gecommuniceerd tussen de leden van de groep die zich op diverse plekken op het pad bevonden. Het leidde tot een hels over-en-weer geschreeuw binnen de kloof en het werkte ongelooflijk op het systeem.

Anyway, we wisten de groep leeghoofdige toeristen gelukkig af te schudden waardoor we op een bepaald ogenblik in zekere rust en stilte van het landschap konden genieten. Met uitzondering van de Amerikanen, want die hoor je altijd en overal. Het bracht mij opnieuw bij de bedenking dat de Amerikanen de schoonheid van hun eigen land eigenlijk niet verdienen. Serieus: geef die mensen een leeg, lelijk en kaal land dat ze naar hartelust kunnen volplanten met Burger King, Mac Donald’s, Taco Bells, Jack-In-The-Boxes en Subways, en ze zullen een oppervlakkig maar gelukkig leven leiden. Geef al die natuurpracht in plaats daarvan aan een volk dat het verdient en ernaar hunkert. Een volk dat er ook mee omgaat zoals het hoort. Maar bestaat er eigenlijk zo’n volk?

Relatief probleemloos raakte ik opnieuw boven, afgezien van de obligate hoestbui na de inspanning, en het was wat ons betreft tijd om in te checken. Ruby’s Inn bleek meer te zijn dan zomaar een “motel”. Het was een heel bedrijf dat zowat 70% van de toeristische sector in Bryce Canyon in handen leek te hebben: een gigantische lobby, waarvan de muren uitgerust waren als een heus dierenmortuarium. Herten, bergleeuwen en wasbeertjes staarden de bezoekers levenloos aan vanaf hun plek boven het open haardvuur. Een leger van vier of vijf receptionisten werkten als aan de lopende band de check-in af van de niet-aflatende stroom toeristen. Aan de lobby grensde de general store en een heuse souvenirwinkel. We werden verwezen naar een comfortabele kamer, ergens in het Elk-Block (mannetjeshertblok, of reeblok (?)). Na gewassen en uitgerust te hebben waagden we ons die avond nog aan een kleine queeste waarbij we op zoveel mogelijk uitzichtspunten de zonsondergang wilden bewonderen. Het lukte ons geen enkele keer want we waren veel te laat vertrokken. De zon zat al achter het geboomte nog voor we één voet in de auto hadden gezet. Niettemin deed het goed om Bryce te kunnen zien zonder één enkele toerist in de omgeving. Op Fairytale-point zagen we langzaam de duisternis over ons neerdalen en viel het ons op dat er geen enkel, maar dan ook geen enkel geluid op te pikken viel in een heel wijde omgeving. Het was peacefulness van de meest pure soort, en zo was onze avondlijke uitstap toch meer dan geslaagd te noemen (hoewel ik toch gehoopt had iets van Bigfoot te kunnen horen, ruiken of zien).

Go west

Pursue your dreams! Ookal zijn ze heel ambitieus. Verken de wereld! Nu het nog kan. Nu je nog jong bent.

Een tijd geleden ventileerde ik hier op mijn blog het voornemen om een echte roadtrip te maken in het westen van de VS, langs de nationale parken. Het idee heeft me niet meer los gelaten, met als gevolg dat ik afgelopen zaterdag zat te nagelbijten in de wachtrij bij Connections.

Kleine moeite in vergelijking met adrenalineshots die ons te wachten staan. We gaan naar Amerika. Mijn meisie en ik. Het zuidwesten. Tour ligt vast, slaapplaatsen liggen vast, vliegtuigtickets liggen vast. Enkel de auto zorgt nog voor twijfel. Moet hij goedkoop en degelijk zijn of mag hij wat duurder zijn,  in combinatie met enkele extra paarden onder de motorkap? Stel dat hij het loodje legt in het midden van de woestijn….  Stel dat de airco het begeeft….  Zo’n zaken.

De reis gaat van LA naar LA. In de twee weken daartussen komen we voorbij Joshua Tree National Park, Phoenix, Grand Canyon, Lake Powell (Glen Canyon dus), Bryce Canyon, Zion National Park, Las Vegas, Death Valley, Yosemite National Park, San Francisco, en daarna cruisen we zuidwaarts langs de Pacific Coast op de legendarische kustweg die het decor lijkt voor een BMW-reclamespot.

Wees gerust: there will be sunshine, there will be heat, there will be mountains, there will be desert, there will be astonishing views, there will be photography and there will be blogging!