Roadtrip USA, deel VII: Whatever happens in Vegas…

Op dag 8 (deel 7 dus) bracht ik geen milliseconde door voor het stuur van één of ander rijdend vehikel. Daarmee bedoel ik noch de auto, noch de propaangeleide bus die ons door Zion Canyon voerde. Dat klopt: in Zion National Park namen we voor de gelegenheid de bus, om de simpele reden dat dat de enige mogelijkheid was om dit mormonen-gedreven park binnen te komen. Aanrader volgens Rough guide, maar in werkelijkheid verkies je toch eerder een vervoermiddel dat airconditioning heeft in de gegeven omstandigheden. De bus tufte aan een slakkengangetje door de ongetwijfeld prachtige kloof die Zion is, maar de ruiten waren verduisterd en konden slechts een tiental centimeter ver open schuiven zodat er van sightseeing en fotografie weinig sprake kon zijn. Er zat niks anders op dan ter plekke te zitten zweten en wat meewarig naar elkaar glimlachen. Op de terminus stapten we samen met alle andere zwetende Amerikanen uit en waagden we ons aan een miniem wandelingetje in de omgeving van het klaterende riviertje, wat onze dorst nog wat verder aanwakkerde. Dorst. Dat was eigenlijk al een constante op de hele reis geweest, in tegenstelling tot honger. Die ochtend hadden we genoten van een stevig ontbijt in een typisch Amerikaanse “diner”. Je kent ze wel uit de films: met van die hoge zitbanken, waarbij je rug aan rug zit; een draaiende ventilator aan het plafond en een onaantrekkelijke uitbaatster die ter tijd en stond je kop koffie komt hervullen. Omelet met tomaat en Zwitserse kaas lag er op mijn bord. En een grote kan thee. Het was het beste ontbijt in lange tijd. En nogmaals: lang leve Utah!

De weg voerde ons dus door Zion National Park, door de mormonen zo genoemd omdat ze in ‘Zion’ geloven, net zoals de reaggae-beweging. Een aards-paradijs weet je wel. Vanaf het moment dat we het park binnenreden vond ik dat al een treffende omschrijving: het aards paradijs. Onze monden vielen open bij het zien van zoveel natuurpracht. Woeste rotspartijen in diverse warme kleuren omgaven ons en mijn rechterwijsvinger, die op de sluiterknop van mijn camera lag, ging over op automatische piloot. Dit had ik nog nooit gezien. In geen enkel gebergte in de hele wereld. Hier konden ze in Zwitserland enkel over dromen. We hoopten dat Zion Canyon, zoals gezegd enkel toegankelijk per bus, nog mooier zou zijn, maar in feite konden we ons moeilijk een landschap voorstellen dat nog mooier kon zijn dan wat we zonet gezien hadden. En inderdaad: Zion Canyon kon de beelden op ons netvlies niet meer overtreffen. Voldaan sprongen we opnieuw in onze auto om Utah achter ons te laten en koers te zetten naar het zanderige Nevada.

In Nevada mag alles: te snel rijden, gokken en drinken. Het was al te merken toen de snelweg een hoekje van Arizona afsneed en niemand nog enige aandacht leek te besteden aan de snelheidsbeperking. Een vlugge blik op de kaart leerde ons dat de higway waarop we ons bevonden eigenlijk enkel via een grote omweg toegankelijk was voor de Arizoniaanse politie en dat wisten de plaatselijke bestuurders duidelijk ook. In Nevada werd het nog erger: daar werden we voor het eerst ingehaald door een vrachtwagen. Ik herhaal: door een vrachtwagen. Aan de woestijn kwam zichtbaar geen einde tot we in de verte de casinotorens van Vegas zagen opdoemen. Evi ging in overdrive en had hier en daar wat kalmering nodig om op het juiste baanvak te blijven.

Het eerste contact met de hitte van de woestijnstad schroeide onze wenkbrauwen eraf. Happend naar adem repten we ons naar de verkoeling van onze – laat ons zeggen, redelijk aanzienbare – motelkamer. Veel tijd was er niet te verliezen want Vegas lag redelijk letterlijk om de hoek. Dat zegt wel niks over de effectieve afstand tussen ons motel en de Strip want de tocht door de heteluchtoven leek eindeloos aan te slepen. Dat “slepen” mag je trouwens aan de letterlijke kant interpreteren want Evi’s schoen was er in geslaagd welgeteld 10 meter vol te houden alvorens het ding – om het eenvoudig uit te drukken – in twee brak. Beste lezer, u wil niet, nooit, never ever… met een vrouw op stap zijn in een temperatuur van minstens 40 graden terwijl één van haar schoenen naar de verdoemenis is. De focus werd aldus prompt verschoven naar de dichtstbijzijnde schoenenwinkel. Ha! Vegas! Schoenenwinkels te over, zo hoor ik u denken. Maar neen, think again. Blijkbaar hadden alle schoenenwinkels de dag daarvoor hun biezen gepakt (vermoedelijk om ons een loer te draaien) waardoor de dodentocht 4 keer langer duurde dan strikt noodzakelijk. Uiteindelijk rolden we onszelf binnen in één schoenenzaak die zich niet op tijd uit de voeten had kunnen maken en kon Evi zich uiteindelijk nog voorzien van een vers paar voetbescherming.

Zonder dat we het doorhadden bevonden we ons toen al in de Venetian. De place to be voor alles wat fake-Italiaans is (maar wel gezellig. Ze hebben er zelfs een ‘lucht’. Ja, google dat maar eens.). Van daar ging het naar de Mirage voor de dolfijnenshow die toen al lang gesloten was; en naar Caesar’s Palace, wat in mijn optiek het grootste complex op de Strip moet zijn. De Bellagio was de volgende in de rij, en we waren – alweer – 5 minuten te laat om van het befaamde buffet te kunnen genieten. Next best thing was het Frans restaurant voor de gevel van Paris vanwaar we konden genieten van het fonteintjesspektakel op het kunstmatig meer van de Bellagio.

Vegas: tonnen pret, maar niks is echt. Beter uw verstand op nul zetten en gewoon laten meeslepen door de manie.

Om terug bij ons hotel te komen waren we allerminst van plan de hele weg opnieuw te wandelen. We waren al op zoek naar een taxi toen we voorbij een pijl kwamen waarop “monorail” stond. We wisten dat de monorail voorbij ons hotel kwam dus was de beslissing snel genomen. We kwamen op een lange roltrap terecht die uitkwam in de gokzalen van de Flamingo. Nieuwe  bordjes leidden ons helemaal tot achterin de zaal waarna we weer een trap afgingen. Die leidde naar een verlaten winkelcentrum en we begonnen eraan te twijfelen of de bordjes ons echt wel ergens heen voerden. 10 minuten later waren we helemaal aan het einde van de lange wandelgang van het winkelcentrum gekomen waarna een nieuw bordje ons rechts af deed slaan, en een eind verder nog eens rechtsaf. Daar bevonden zich de betaalautomaten voor de monorail. Toen we nog eens een kwartier later eindelijk over de rail richting bed aan het schuiven waren en naar buiten keken richting Strip, zagen we dat we om de monorail te bereiken een ondergronds parcours hadden afgelegd dat zich al bijna kon meten met de lange weg naar het hotel. Een metaalachtige stem verschaftte de gewoonlijk niet zo snuggere Amerikanen met wat nuttige uitleg over de monorail: “the word ‘monorail’ comes from the Greek word of ‘mono’, which means ‘one’, and ‘rail’ which means….well yeah, just ‘rail’”. Het zijn toch rekels he, die USA-ers…..

Roadtrip USA, part VI: Bryce Canyon, buitenaardse makelij

Sta mij toe dag 6 over te slaan daar ik toch de hele dag in bed lag terwijl mijn witte bloedcellekes slag leverden met één of ander boosaardig virus waarvan ik hoop dat het het Mexicaanse was (dan ben ik er al vanaf). En de hele dag stond Evi aan mijn zijde om van tijd tot tijd een compresje te leggen, een citroensapke te persen of bemoedigende woordjes te spreken. Fact of the matter is dat ik op zondagmorgen wakker werd zonder koorts en ik de oorlog voor gewonnen verklaarde. Dartel als een jong veulen ramasseerde ik mijn boeltje en togen we op weg naar de Bryce Canyon. Onderweg stopten we even om over de rand van Marble Canyon te gluren, naar het panorama over Horseshoe Bend, een beeld dat ik een paar weken eerder nog in een aardrijkskundeles gebruikt had. Het is op de wandelweg naar Horseshoe bend (door Rough Guide “small sandy hill” genoemd, en in werkelijkheid….. tja, gewoon een kleine zanderige heuvel), dat ik op mijn limieten gebotst ben. De enige manier voor mij om boven te komen was zwaar hijgend en zwetend, om nog maar van het slakkengangetje te zwijgen. Het was duidelijk dat ik het op mijn gemakske zou mogen doen, daar in de Bryce Canyon.

We staken de staatsgrens over en bevonden ons in Utah, die ik prompt tot mijn favoriete staat van de VS proclameerde. Weg zanderige heuvels, weg kale woestijn, weg eenzame rotsen. Het landschap werd groener, de rotsen werden roder, bossen tekenden zich af aan de horizon. De armoedige indianenhuisjes hadden plaatsgemaakt voor idyllische huisjes met veranda’s en bloemenperkjes. Er kwamen far west-dorpjes met sympathieke winkeltjes, mormoonse kerkjes en roadside diners. Het was alsof we zonet een vriendelijker deel van de VS binnengereden waren. Maar dat gold niet voor de dieren die het ongeluk hadden in de buurt van de highway geboren te zijn. We zagen meer roadkill dan in welke andere staat dan ook, en het waren geen hagedissen of eekhoorntjes oh neen. Het waren fullsized herten die opengereten aan de kant van de weg lagen. Ik speurde vanuit de auto de bossen af aan de kant van de weg, maar ik kon geen levende herten ontwaren tussen het geboomte.

In Bryce Canyon National Park hadden we geen enkele moeite ons motel, Ruby’s Inn, te vinden, omdat het leek alsof alles aldaar eigendom was van Ruby’s Inn: Ruby’s campground, Ruby’s General Store, Ruby’s Car Wash, etc. Het was te vroeg voor de check-in, dus reden we door naar een andere herberg waar ook een restaurant te vinden was. Rough Guide noemde het eten in Ruby’s Inn “consistently atrocious”, dus daar wilden we ons liever niet aan wagen.

Een “salmon burger” was er mijn deel. Mét frieten. En mayonaise!! Ik kapte direct de hele pot mayonaise over de frieten heen, en juist op dat moment kwam de serveuse vragen of alles naar wens was. Ik durfde haar niet rechtstreeks aan te kijken, maar ik kan me voorstellen dat ze raar opgekeken moet hebben bij deze vreemde West-Europese gewoonte.

Ik had een constante puf toen we ons uiteindelijk naar de rand van Bryce Canyon begaven, en ik voelde me als een ballon die elk moment kon opstijgen. Los van het opgeblazen gevoel, voelde ik me toch al veel beter dan die morgen dus een wandeling kon er wel af.
De eerste aanblik van Bryce was verbluffend. Het was alsof God, nadat hij de Grand Canyon, de haven van Rio en de Great Barrier Reef had geschapen, nog een enorme chunk energie over had waarmee hij al het voorgaande tesamen tot polderlandschap degradeerde. Bryce was waarschijnlijk het meest intense landschap dat ik ooit in mijn leven had gezien. Oranje-rode rotspieken schoten uit de wand, tientallen meter hoog, en bovenop deze pieken rustten soms grotere rotsblokken, hoodoo’s genaamd, en balancerend in een fragiel evenwicht tot de wind vond dat het welletjes was en er eentje de dieperik in stuurde. Een wandelpad vertrok van het uitzichtsplatform waar wij ons bevonden en slingerde zich tussen de rotspilaren de afgrond in. We gingen op pad, in het gezelschap van een horde Spanjaarden (of Mexicanen. Ze spraken in ieder geval Spaans en iedereen in een straal van 20 kilometer kon het horen), die er niet beter op gevonden hadden dan teenslippers aan te trekken voor de tocht. Ik heb niks tegen teenslippers, maar op een pad als hetgene waarover we toen gingen leek het toch wel ietwat….. bespottelijk. De Spanjaarden waren zelf van een heel andere mening en voelden zelfs de neiging om ons, met onze stevige bergschoenen, te tonen hoe zij dat pad eens in teenslippers zouden aanpakken. Het bracht mij tot enig ooggerol, maar ik voelde niet meteen de behoefte om met deze luidruchtige malloten in competitie te gaan. Ik wilde gewoon zo ver mogelijk bij hen uit de buurt blijven, was het niet achter hen, dan wel voor hen uit. Het werd het tweede, want de groep stopte om de haverklap voor weer maar eens een nieuw idioot groepsportret waarin iedereen om ter belachelijkst het woordje “cheese” probeerde uit te spreken. Over elke fotosessie werd er telkens op voorhand uitgebreid gecommuniceerd tussen de leden van de groep die zich op diverse plekken op het pad bevonden. Het leidde tot een hels over-en-weer geschreeuw binnen de kloof en het werkte ongelooflijk op het systeem.

Anyway, we wisten de groep leeghoofdige toeristen gelukkig af te schudden waardoor we op een bepaald ogenblik in zekere rust en stilte van het landschap konden genieten. Met uitzondering van de Amerikanen, want die hoor je altijd en overal. Het bracht mij opnieuw bij de bedenking dat de Amerikanen de schoonheid van hun eigen land eigenlijk niet verdienen. Serieus: geef die mensen een leeg, lelijk en kaal land dat ze naar hartelust kunnen volplanten met Burger King, Mac Donald’s, Taco Bells, Jack-In-The-Boxes en Subways, en ze zullen een oppervlakkig maar gelukkig leven leiden. Geef al die natuurpracht in plaats daarvan aan een volk dat het verdient en ernaar hunkert. Een volk dat er ook mee omgaat zoals het hoort. Maar bestaat er eigenlijk zo’n volk?

Relatief probleemloos raakte ik opnieuw boven, afgezien van de obligate hoestbui na de inspanning, en het was wat ons betreft tijd om in te checken. Ruby’s Inn bleek meer te zijn dan zomaar een “motel”. Het was een heel bedrijf dat zowat 70% van de toeristische sector in Bryce Canyon in handen leek te hebben: een gigantische lobby, waarvan de muren uitgerust waren als een heus dierenmortuarium. Herten, bergleeuwen en wasbeertjes staarden de bezoekers levenloos aan vanaf hun plek boven het open haardvuur. Een leger van vier of vijf receptionisten werkten als aan de lopende band de check-in af van de niet-aflatende stroom toeristen. Aan de lobby grensde de general store en een heuse souvenirwinkel. We werden verwezen naar een comfortabele kamer, ergens in het Elk-Block (mannetjeshertblok, of reeblok (?)). Na gewassen en uitgerust te hebben waagden we ons die avond nog aan een kleine queeste waarbij we op zoveel mogelijk uitzichtspunten de zonsondergang wilden bewonderen. Het lukte ons geen enkele keer want we waren veel te laat vertrokken. De zon zat al achter het geboomte nog voor we één voet in de auto hadden gezet. Niettemin deed het goed om Bryce te kunnen zien zonder één enkele toerist in de omgeving. Op Fairytale-point zagen we langzaam de duisternis over ons neerdalen en viel het ons op dat er geen enkel, maar dan ook geen enkel geluid op te pikken viel in een heel wijde omgeving. Het was peacefulness van de meest pure soort, en zo was onze avondlijke uitstap toch meer dan geslaagd te noemen (hoewel ik toch gehoopt had iets van Bigfoot te kunnen horen, ruiken of zien).

Roadtrip USA, deel IV: the canyon gives, the canyon takes

Ik werd dus wakker met hoofdpijn, en omdat ik normaalgezien enkel hoofdpijn heb bij chronische vermoeidheid, en die hoofdpijn gewoonlijk laat op de middag opdaagt, wist ik dat er iets niet in de haak was onder mijn motorkap. Maar goed, die dag stond de Grote Kloof op het menu, en nog veel meer interessante dingen, dus nam ik een sterke pijnstiller en hoopte ik voor de rest dat het zou overwaaien.

Eerst wilden we tanken, en de voorbije dagen is dat geen senicure gebleken aangezien de betaalautomaat steevast naar onze “ZIP-code” vraagt. Evi ging dus naar binnen om te betalen en naar verluid werd ze door de gebrekkig Engels sprekende uitbater behandeld als een gezochte crimineel. Hij wilde de creditcard niet aanvaarden zonder identificatiebewijs. Toen ze haar Belgische identiteitskaart presenteerde wilde hij niet geloven dat het een officieel document was. “Belgium? What’s that??” 
“It’s a country in Europe.”
“Europe?”
Vervolgens weigerde hij te geloven dat het wel degelijk haar eigenste zelf  was die op de foto te zien  was. “That’s not you!”
Het Belgische rijbewijs bracht ook geen zoden aan de dijk: “This does not look like driver’s license!”
“Look here, in English: d-r-i-v-i-n-g   l-i-c-e-n-s-e!”
Toen de arme drommel eindelijk overtuigd was en ik de auto had kunnen voltanken was de beproeving nog niet voorbij. Er moest immers nog een handtekening op het kasticket. Evi zette haar krabbel, welke door de man onderzoekend werd bekeken. “What’s this??”
“My autograph”
“Thát’s your autograph??”
Uiteindelijk heeft ze opnieuw haar identiteitskaart en creditcard bovengehaald om te bewijzen dat het wel degelijk om haar handtekening ging.

 We reden naar het noorden, richting far-weststadje Prescott, om daarna via het mijnwerkersdorp Jerome naar Flagstaff te rijden. Vandaar zou het dwars door de woestijn en Navajoland naar de Grand Canyon gaan.

Prescott lag op het einde van een boeiende weg door de bergen, en was eigenlijk wel een aangename leg-stretch. Geconcentreerd rond het oude gerechtsgebouw, saloons, souvenirswinkeltjes, mannen met boots maar zonder spurs. Veel meer ga ik er niet over vertellen want Jerome was véél interessanter. Eerst slingerde de weg de bergen in, tussen woeste rotspartijen en glimpen van machtige uitzichten op de Grand Staircase (googlen!). Toen we eindelijk over de kam konden loeren zagen we het dorpje tegen de helling geperst, en toen we er binnen reden, besloten we unaniem om er een onvoorziene lunchsstop te maken. We waren in het far-westdorp van Bobejaanland aangekomen. Overal had je een magnifiek uitzicht op de vallei en daarachter de okerkleurige rotsen van het volgende plateau. Het was adembenemend. We hadden ons oog laten vallen op een herberg met een panoramisch terras, genaamd “The haunted burger”, en believe it or not: de enige vrije tafel was die op het uiteinde van het terras. Ik vroeg er een slaatje en kreeg er de oogst van 3 moestuinen opgediend. Evi vroeg een hamburger en……… ja, die kreeg ze ook.

Vol groensels kroop ik opnieuw achter het stuur. We bolden de helling af en staken de vallei over. Daar lag Oak Creek Canyon te wachten, het kleine broertje van de Grand Canyon, maar volgens de inboorlingen ook een nationaal park waard. Ik ben niet geneigd ze helemaal gelijk te geven wat dat nationaal park betreft, maar het is in ieder geval een oogverblindend mooie kloof. Rode rotsen, afgewisseld met donkergroene bomen die de hellingen sieren. De weg liep op de bodem van de canyon, door een sappig groen bos en naast de weg stroomde een bergriviertje (dat tevens verantwoordelijk is voor de kloof). Halverwege stopten we aan Rock Slide State Park. De naam zegt het zelf al: je kunt er over de rotsen glijden. Gezwind in zwemkostuum gehesen trippelden we naar de waterkant waar er een volkstoeloop aan de gang was van mensen die op de vlucht waren voor de temperatuur. Kinderen en volwassenen lieten zich door het water meesleuren over de glibberige afgesleten rotsen. Verstandig zal het niet geweest zijn, maar ik wilde mij behoeden voor jarenlange spijt van de gemiste kans, dus liet ik me samen met Evi in het koude water glijden. In het begin ging het nog behoedzaam, maar eens de stroming ons te pakken had was er geen houden meer aan. De rit duurde een 5 tal minuten. Toen hielden we het voor bekeken.

Wegens tijdsgebrek en geen zin meer, reden we Sunset Volcano National Monument straal voorbij. Als we ooit een vulkaan willen zien gaan we wel naar de Vesuvius. Die leeft tenminste nog. Evi zat opnieuw achter het stuur, dus dat betekent dat de wegen weer onmenselijk saai waren. De highway liep rechtdoor tot aan de horizon en in de wijde omtrek was er niks te zien behalve hier en daar een berg of rots en struiken. Veel struiken. Het werd er niet beter op toen we Navajoland binnenreden. Het was duidelijk dat de Natives niet bepaald met hun gat in de boter waren gevallen tijdens de verdeling van het land. Zand, heuvels, zandheuvels, prikkeldraad, hier en daar een trailerhome, versierd met enkele autowrakken. Nadat we de afslag voor de Grand Canyon hadden genomen doken de roadside markets weer op: enkele kraampjes waaraan de indianen hun handgemaakte sieraden probeerden te verkopen aan toeristen. Er werd niet op een aankondigingsbord meer of minder gekeken. Het meest originele opschrift zagen we toen we enkele verkoopskraampjes een 50-tal meter gepasseerd waren: “Nice Indians behind you”, stond er te lezen.

De mijlen telden af, en de invalshoek van de zon ook. Ik hoopte vurig om de zonsondergang aan de Grand Canyon te mogen zien en te fotograferen. Alleen wilden de verdomde snelheidsbeperkingen niet meewerken. We hielden ons er wel aan, tenzij wanneer ze te belachelijk werden, zoals 25 mph voor een brede bocht die je even goed aan 65 zou kunnen doen zonder daarbij middelpuntvliedende krachten te ondervinden.

De zon stond nog behoorlijk boven de einder toen we de parkeerplaats opreden van het eerste viewpoint. Enthousiast als twee Japanse toeristen hosten we naar de rand van de canyon. Wat we daar zagen was mooi. Punt. Meer valt er niet over te zeggen want woorden zullen toch niet volstaan. Ik raad aan naar google images te surfen en daar “sunset grand canyon” in te typen.
Vanaf Grandview Point, zo’n 20 minuten verder down the road, keken we naar de definitieve zonsondergang. Romantisch, peaceful, rustig en quiet, in het gezelschap van Fransen, Spanjaarden, Amerikanen en Hollanders (you get the point).

Een kwartier verder lag Grand Canyon Village, eerder een verzameling toeristische voorzieningen dan een dorp, en locatie van ons motel. Aan de receptie, wachtend om in te checken, viel voor mij de bijl. Mijn knieën knikten, mijn maag ging op slot en alle energie ging op de loop. Tot overmaat van ramp moest de melkmuil-receptionist MIJN identificatiebewijs zien (dat van Evi was plots niet meer goed genoeg), en dat lag nog in de auto. Op de parkeerplaats. In a land far far away. Of zo leek het toch.

Het was duidelijk dat ik ziek was. Op de verkeerde plaats en op het verkeerde tijdstip. En op de reis waar ik al een half jaar vurig naar verlangde. End of luck for me I guess.

Roadtrip USA, deel III: “Ze hebben hier van die grote cactussen”.

Howdy!

Even niks meer van mij gehoord, maar dat heeft zijn logische redenen. Laat ons de draad oppikken waar ik hem heb laten rondslingeren. Ergens in Palm Springs.

Woensdagmorgen, 6u, Maarten ligt klaarwakker in zijn bed te zweten dat het niet meer netjes is. Buiten heeft het daglicht al een flink pad langs de hemel afgelegd. Tijd verliezen is niks voor mij, en slapen is toch wel een beetje tijdverlies, dus schiet ik in mijn kleren en trek ik erop uit voor een fotografische verkenning van de omgeving. Het moment was uitstekend: de enige levende zielen die ik tegenkwam waren gesportschoende senioren met hoogopgetrokken witte kousen die hun keffer aan het uitlaten waren. Sommigen keken in het voorbijgaan even over de rand van hun sportzonnebril en knikten daarbij even. Overal sisten de automatische bewateringsbuisjes die de straatbeplanting in het gareel moest houden. Zoniet zou elke plant hier binnen de korste keren een gewisse dood sterven. Dit was tenslotte nog steeds de woestijn. Palm Springs lijkt overigens goed op een soort van Zorro-stadje met Europese invloeden zoals  pleintjes en terrasjes. In hoeverre het allemaal authentiek is weet ik niet, maar laat ons er maar niet te enthousiast over worden.

Die dag lag ons eerste nationale park in het verschiet: Joshua Tree. Op papier het minst tot de verbeelding sprekend, maar dat was tot we over een eenzame tweevaksbaan een landschap binnentuften dat eigenlijk redelijk buitenaards aandeed. Ik had een woestijnlandschap verwacht met hier en daar een Joshua tree. Wat ons echter werd voorgeschoteld was een landschap van machtige granietrotsen, met daartussen sprookjesachtige valleien die krioelden van de Joshua trees en de cactussen. Boven ons cirkelden roofvogels en telkens we uitstapten om foto’s te maken zagen we wel ergens een hagedis tussen de gloeiende stenen wegglippen. We waren op voorhand gewaarschuwd voor ratelslangen en schorpioenen, en met een beetje verbeelding zat er wel ergens een coyote op de loer in afwachting van een eventuele roadrunner. Ik vond het allemaal fantastisch tot de verbeelding sprekend. Op ons dooie gemak reden we naar Keys’ View om er het uitzicht te bewonderen dat tot de Salton Sea ging, om daarna à l’ aise dwars door het park naar de zuidelijke uitgang te rijden. Het klinkt kort maar het nam wel ettelijke uren in beslag.

Daarna wachtte ons de dodelijk saaie rit over de Interstate 10 naar Phoenix. Die ging rechtdoor, rechtdoor en aan de andere kant van de horizon nog wat verder rechtdoor. Tot we volledig murw in Phoenix aankwamen, stad van snelwegen die dwars door het centrum lopen in plaats van eromheen, stad van recht op recht, stad van geen restaurants, stad die eigenlijk één grote suburb lijkt te zijn, stad van het fantastische Best Western motel. We stapten uit en de hitte sloeg ons in het gezicht met een mokerhamer. Even dacht ik dat ik voor een heteluchtblazer stond. Dit was extreem. Na de checkin bij – het dient gezegd – de vriendelijkste receptioniste van het Westelijk Halfrond, sleurden we onze bagage onze kamer in en repten ons naar het zwembad. De thermometer aan de muur wees 47 graden, maar erg betrouwbaar vond ik die meting toch niet echt gezien de warme muur waaraan hij hing.
Na een uurtje zwemmen en bubbelbaden ben ik een beetje stilgevallen. Mijn maag plakte tegen mijn rug, maar toch had ik in de verste verte geen honger. We gingen later op de avond op zoek naar een plaats om op het gemak wat te eten (tegen mijn zin, maar niet eten is ook geen optie), maar we vonden niks behalve wat groezelige fastfoodketens waar je liever niet binnengaat na 21u. Evi kwam met een fantastisch en o zo Amerikaans idee: diepvriesmaaltijden uit de supermarkt. En zo kwam het dat we een half uurtje later allebei op het bed uit een kartonnen bordje zaten te scheppen terwijl we op CNN naar het zoveelste geleuter over Michael Jackson luisterden. Ik ging slapen met barstende hoofdpijn en ik werd er ’s morgens weer mee wakker. Oh yes.

Roadtrip USA, dag II: Run to the hills

Dag 1 in het hopeloos failliete Californië dat desalniettemin in één ding geïnteresseerd is: de uitvaartplechtigheid voor Michael Jackson. Het dwong ons tot een verandering van reisroute: downtown L.A. links laten liggen en een meer noordelijke highway uitkiezen. Die bracht ons na een trip door een waas van smog, in het woestijnlijke Palms Springs, na een rit van twee uur. We reden bij het binnenrijden van dit stadje voorbij het tourist information center en besloten hier een eerste keer te stoppen, in de hoop een plattegrond op te scharrelen. Toen we uitstapten sloeg de woestijnwarmte ons in het gezicht met een zware mokerhamer. Vreemd: in de woestijn is het niet zozeer de zon die warmte geeft, de warmte komt evenzeer uit de grond. De twee tesamen zorgen voor een echt bakoveneffect waar zelfs de schaduw niet aan ontsnapt. Een plattegrond hadden ze er wel, en daarmee reden we verder naar ons motel waar ze ons vertelden dat we nog niet konden inchecken. Ons programma voor die dag bestond erin dat we de gloeiend hete woestijnbodem zouden ontvluchten en toevlucht zouden zoeken in de bergen die aan Palm Springs grenzen. Die bergen bereik je het beste door middel van de Aerial Tramway, in mijn streek beter bekend onder de naam “telefriek”, en in meer beschaafde delen van het land onder de naam “kabelbaan” of misschien zelfs “gondelbaan”. Anyways, om die kabelbaan te bereiken moest je aan de tourist information rechts afslaan (wat we ook gezien hadden toen we er de eerste keer passeerden), dus konden we weer wat tijd vullen met de volstrekt nutteloze terugrit na de volstrekt nutteloze heenrit naar ons hotel.

Rond kwart na 1 kwamen we aan in het dalstation (laat ons het maar zo noemen). De gondel bracht ons naar  enkele duizenden feet, vraag me niet hoeveel want ik weet het al niet meer. Ik heb geen verstand van die Amerikaanse eenheden. De lucht rook er naar sparren en het was er ook aangenaam koel en groen. Eekhoorntjes kwamen er praktisch aan je enkels snuffelen en hagedissen bevolkten de zongewarmde rotsblokken. De tuin van Eden zal er niet erg verschillend uitgezien hebben; op de appelboom na. We maakten er een kleine fijne wandeltocht met prachtige uitzichten op de zonovergoten woestijn en de stad.

In de latere namiddag keerden we terug naar ons hotel in Palms Springs, beter bekend als het Benidorm van Californië. Of er veel zestigplussers toeven weet ik niet echt want het is hier niet bepaald het toeristisch hoogseizoen, getuige de vele gesloten eetgelegenheden, maar het is wel een shop- en horecawalhalla. Daarna is het ook een enorme waterslokop. Zeg nu zelf: een stad in de woestijn die volgeplant staat met palmbomen, waar achter elke straathoek een nieuw golfterrein roept, en waar er her en der zwembaden worden bijgetankt.

Over zwembaden gesproken: ons motel had er ook één en daar kon je ons de rest van de dag vinden. Zei ik zwembad? Ik bedoelde eigenlijk bubbelbad. Openlucht, jazeker. Mét uitzicht op de bergen ja. En praktisch privé want er was slechts één andere familie aanwezig.

Later op de avond, daarnet dus, hebben we Mexicaans gegeten op een terras dat verkoeld werd door waterverstuivers. Logisch. Verstandig. Het is als een clochard die op krediet elke avond in de Hilton gaat slapen alsof het de normaalste zaak van de wereld is.

Program voor morgen: Joshua Tree National Park. Nooit van gehoord? Dan bent u beslist geen U2-fan (ennnnnn googlen maar!). Daarna rijden we naar Phoenix, Arizona voor onze volgende overnachting. Tot daar!

Met de nadruk op Start.

Woohoo!
Morgen is het zover. Na maanden voorbereiden (min of meer) en plannen, vertrek ik morgen voor mijn road trip langs de nationale parken van de VS.
Lang geleden dat ik hier nog eens gepost heb, maar het werk en liefdesleven heeft me nogal overvallen en daardoor mijn “patroon” verstoord laten we maar zeggen.
Maar goed, de bedoeling is dus dat ik vanuit het Wilde Westen voor zeer regelmatige updates zal zorgen, en wel zo sappig en sensatiezwanger als maar mogelijk is. Op die manier zou ik deze blog graag een doorstart geven, tenminste als daar nog interesse voor is….

Morgen zit ik een hele dag op onrustwekkende hoogte waar ik op regelmatige basis de onrustwekkende staat van de spataderen in mijn kuiten zal controleren waarbij ik ongemakkelijk van links naar rechts zal schuiven uit vrees voor doorzitwonden en dergelijke. Ik ben niet gemaakt voor vliegtuigen.

Bon, meer details in de volgende post!

Go west

Pursue your dreams! Ookal zijn ze heel ambitieus. Verken de wereld! Nu het nog kan. Nu je nog jong bent.

Een tijd geleden ventileerde ik hier op mijn blog het voornemen om een echte roadtrip te maken in het westen van de VS, langs de nationale parken. Het idee heeft me niet meer los gelaten, met als gevolg dat ik afgelopen zaterdag zat te nagelbijten in de wachtrij bij Connections.

Kleine moeite in vergelijking met adrenalineshots die ons te wachten staan. We gaan naar Amerika. Mijn meisie en ik. Het zuidwesten. Tour ligt vast, slaapplaatsen liggen vast, vliegtuigtickets liggen vast. Enkel de auto zorgt nog voor twijfel. Moet hij goedkoop en degelijk zijn of mag hij wat duurder zijn,  in combinatie met enkele extra paarden onder de motorkap? Stel dat hij het loodje legt in het midden van de woestijn….  Stel dat de airco het begeeft….  Zo’n zaken.

De reis gaat van LA naar LA. In de twee weken daartussen komen we voorbij Joshua Tree National Park, Phoenix, Grand Canyon, Lake Powell (Glen Canyon dus), Bryce Canyon, Zion National Park, Las Vegas, Death Valley, Yosemite National Park, San Francisco, en daarna cruisen we zuidwaarts langs de Pacific Coast op de legendarische kustweg die het decor lijkt voor een BMW-reclamespot.

Wees gerust: there will be sunshine, there will be heat, there will be mountains, there will be desert, there will be astonishing views, there will be photography and there will be blogging!